Datum 4 april 2020
Vandaag leg ik in mijn dagboek de herinneringen vast die ik heb aan eerder quarantaineperiodes.
De eerste periode moet geweest zijn toen ik drie of vier jaar oud was. Ik heb daar slechts een vage herinnering aan, maar toch. Ik had mazelen en de kinderarts die toen nog aan huis kwam liet mij opnemen in het ziekenhuis op de afdeling voor kinderen met besmettelijke ziekten. De zaal stond in open verbinding met ‘buiten’ en werd daarom Buitenzorg genoemd. Als koppige 4-jarige was ik voortdurend boos omdat ik als kleuter op een zaal met alleen maar baby’s lag. Wanneer iemand langs kwam om mij te bezoeken kroop ik weg onder de dekens.
De tweede quarantaineperiode was in 1944. De Duitsers begonnen terug te trekken, opgejaagd door onze Schotse bevrijders. Er werd over en weer geschoten. Wij konden ons in veiligheid brengen in onze schuilkelder. Mijn vader had aan onze rijtjeswoning een soort kinderkamer (9 kinderen) laten bouwen met daaronder een kelder. Daar bracht ik mijn tweede quarantaineperiode door.
Voor de derde keer ben ik in quarantaine geplaatst toen ik op 12-jarige leeftijd werd besmet met roodvonk. Het was toen voor het eerst in mijn leven dat ik mijn kamer niet hoefde te delen met drie zusjes.
En nu, april 2020, zit ik weliswaar met een contactbeperking in mijn comfortabele appartement in Molenwijck. In deze rare, ongewone situatie, kun je wat mij als 84-jarige betreft nergens beter zijn.
Met respect voor ieders ‘private space’ wordt hier zorg en service geboden voor zover je daar behoefte aan hebt.
Maar mijn credo is: je moet er zelf iets van maken.
Houd goede moed.